Gisteren promoveerde Pepijn Brandon aan de Universiteit van Amsterdam na een uitmuntende verdediging cum laude op zijn proefschrift Masters of War. State, Capital, and Military Enterprise in the Dutch cycle of Accumulation (1600-1795). In het proefschrift herevalueert hij de ontwikkeling van de Nederlandse oorlogsorganisatie in de Nederlandse Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw, die in de achttiende eeuw dynamischer was dan tot nu toe is verondersteld. Dit doet hij onder andere door vernieuwend onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandse Admiraliteiten.
Brandon zet zich af tegen bestaande literatuur, waarin wordt aangenomen dat de Republiek tot ongeveer 1700 grote internationale macht kon ontplooien, maar hierna door zijn gebrek aan centralisatie het af moest leggen tegen meer gecentraliseerde staten als Frankrijk en Engeland. In het proefschrift wordt overtuigend beargumenteerd dat juist die decentralisatie nog tot ver in de achttiende eeuw de kracht van de Republiek vormde.
De ontwikkeling van de oorlogseconomie in de Republiek wordt bestudeerd aan de hand van drie case studies. Brandon opent met de private handelsondernemingen, zoals de VOC en de WIC, die buiten de Republiek in hun octrooigebied praktisch onafhankelijk de (militaire) macht van de staat konden uitoefenen. Hierna neemt hij de ontwikkeling van overheidsinstellingen onder de loep, met name de Admiraliteiten. Tot slot onderzoekt hij de betaling van het landleger, die uitbesteed werd aan solliciteurs-militair: particulieren die de (personeels)kosten van het leger uitbetaalden, om deze later met rente van de staat terug te krijgen. Bij elkaar toont zijn onderzoek een efficiënt ingerichte staat, bestuurd door kooplieden, die snel toegang hadden tot het nodige kapitaal om vijanden het hoofd te bieden.
Voor maritiem historici is met name zijn onderzoek naar de ontwikkeling van de Admiraliteiten van groot belang. Het beeld van een ‘tweederangs’ marine die er volgens emeritus hoogleraar Zeegeschiedenis Jaap Bruijn zou hebben bestaan sinds 1713 spreekt Brandon tegen. Door nauwkeurig onderzoek naar het inkomsten- en uitgavenpatroon van de Admiraliteiten in de zeventiende en achttiende eeuw komt Brandon tot de conclusie dat deze tot ver in de achttiende eeuw geen significante achteruitgang kenden. Volgens zijn onderzoek waren de Admiraliteiten juist in de eerste helft van de achttiende eeuw zeer vernieuwend in hun efficiëntere organisatie van arbeid en boekhouding, wat grote kostenbesparingen opleverde. Dergelijke innovatie ging overigens ten koste van de arbeider op de Admiraliteitswerf, zoals Brandon ook heeft toegelicht tijdens zijn lezing op de ledendag van de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis op 24 november jongstleden.
Waarom moest de vloot van de Republiek het dan toch afleggen in de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784)? Brandon schetst hoe de prioriteiten van de heersende klasse—ook in de achttiende eeuw innovatieve kooplieden—waren verschoven van oorlogsvoering naar handel: konvooiering met kleine, snelle schepen om de handel te beschermen werd belangrijker geacht dan de opbouw van een oorlogsvloot met grote oorlogsschepen. De directe winst was belangrijker dan een lange termijn planning om het land sterk genoeg te houden op het Europese toneel. Hierdoor was de Nederlandse vloot uiteindelijk niet opgewassen tegen de vloot van de Engelsen.
Op het daadwerkelijke boek zullen we nog moeten wachten: van Brandons proefschrift is de handelseditie momenteel in voorbereiding. Het zal eerst verschijnen bij uitgeverij Brill, later volgt een paperback editie bij de Amerikaanse uitgeverij Haymarket.