Wie belangstelling heeft voor verbeelding en conservering van het verleden weet het al: door voortdurende bezuinigingen van de overheid en andere subsidiegevers hebben veel musea moeite om overeind te blijven. De fase van de kaasschaaf is vaak gepasseerd en sommige instellingen moeten nu echt kiezen tussen onderhoud van gebouwen, conservering en/of uitbreiding van collecties of personele inzet.
Ook maritieme musea hebben hiermee te maken, hoewel niet allemaal in dezelfde mate. Sommigen, zoals het Scheepvaartmuseum in Amsterdam en het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek, hebben kort geleden een flinke verbouwing ondergaan en ontvingen in 2012 veel meer bezoekers dan in de jaren daarvoor. Andere musea, zoals het Maritiem Museum Rotterdam en het Havenmuseum in dezelfde stad worden door de gemeente 22 % gekort op hun subsidies. Het Havenmuseum moest hierdoor twintig medewerkers ontslaan en voor beide musea geldt een pas op de plaats: geen nieuwe aankopen, maar conserveren en beheren wat men heeft. Dat dat overigens toch tot mooie resultaten kan leiden, toont de geslaagde restauratie van de schilderijen van de Duitse schilder Anton Beck, die in 1928 in opdracht van Scheepswerf Burgerhout enkele bijzonder grote schilderijen maakte.
Dr. Willem Bijleveld, algemeen directeur van het Scheepvaartmuseum in Amsterdam, vatte in een interview op Oudejaarsdag 2012 de huidige problematiek van musea als volgt samen: “Weg met de vanzelfsprekendheid. Er is natuurlijk veel gebeurd in de culturele wereld, het is geen makkelijke tijd. Daarom moet een organisatie zich de vraag stellen: Waarom bestaan wij eigenlijk? Waartoe dienen wij? Wat is onze toegevoegde waarde? Dat zijn moeilijke vragen. Je denkt al gauw: wij bewaren en tonen een bijzondere collectie. Ja, maar wat wil je daarmee? Je wil je bezoeker iets vertellen.” Maar ook de subsidiegevers denken daarover graag mee, en daarmee komen voor maritieme musea vanzelf andere thema’s ter sprake dan alleen de verbeelding van het maritieme verleden an sich, vooral als een ander thema meer bezoekers op kan leveren.
Sommige musea, zoals het Hannemahuis in Harlingen, hebben in het verleden al voor een breed spectrum gekozen. Zowel de locale als de maritieme geschiedenis komen er aan hun trekken. Andere musea, met een specifiek maritieme doelstelling, staan nu voor de keus of het toch niet beter is om het themaveld te verbreden. Het Noordelijk Scheepvaartmuseum in Groningen bv. houdt zich in toenemende wijze bezig met het middeleeuwse verleden van deze stad. Het is nog maar de vraag in hoeverre het Museum Vlaardingen visserij een centrale rol kan blijven geven of dat toch ook hier de beperkte ruimtes moeten worden gedeeld met aandacht voor de geschiedenis van deze stad. Voor alle maritieme musea geldt dat ze proberen groepen kinderen een leuk en aantrekkelijk programma te bieden met een hoog pretgehalte, en dat moet – naast ruimtes voor o.a. een bibliotheek – allemaal zijn plek vinden binnen hetzelfde gebouw.
Geleidelijk heeft het heden daarbij als thema plaats veroverd op het verleden, bv. in het Nationaal Militair Museum. Het gaat hier om een nieuw, voor 25 miljoen euro nog te bouwen museum dat wordt ondergebracht in de stichting Defensiemusea, een stichting waarbij ook het Marinemuseum in Den Helder zal worden ingedeeld. In mei 2012 verwoordde de toenmalige minister van Defensie, dhr. Hillen, het toekomstig beleid van deze stichting in een brief aan de Tweede Kamer als volgt: “Het NMM wordt een museum dat past bij de positie van de krijgsmacht in de Nederlandse samenleving en de wijze waarop die krijgsmacht in heden en verleden heeft geopereerd. Het NMM wordt hét nationale museum voor de geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht. Daarnaast brengt het museum de belevingswereld van de Nederlandse militair aan het begin van de 21e eeuw dichter bij de burger.” Als werving impliciet een doel van het museum is, wat zou dan belangrijker worden gevonden: het in stand houden van een echte onderzeeboot als de Tonijn of het ontwikkelen van een onderzeebootsimulator met prima video- en audio-eigenschappen? Als alleen gelet wordt op de kosten voor onderhoud, dan ligt de keus voor de hand: een museumschip als Hr.Ms. Tonijn kan beter plaats maken, en daarmee zou een uniek museumschip verdwijnen. In dezelfde brief werd meegedeeld: “het metterdaad saneren van de collectie heeft een aanvang genomen”. Maar waar blijven al die gesaneerde boeken, foto’s, films en andere voorwerpen dan?
Die vraag geldt voor alle Nederlandse maritieme musea. Bestaat er een reëel gevaar dat unieke maritiem-historische voorwerpen verloren gaan? Het zou een schone taak voor de samenwerkende maritieme musea kunnen zijn om, eventueel gesteund door de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis en verwante verenigingen, het bewaard blijven van Neerlands maritieme erfgoed op de landelijke politieke agenda te plaatsen of om een voorzet te geven over prioriteiten en regelgeving daarbij. Wie zet de eerste stap?
Relevante websites:
- De Nederlandse Museumvereniging, geraadpleegd op 24-04-2013
- Het interview met dr. Willem Bijleveld, geraadpleegd op 24-04-2013
- De brief van minister Hillen aan de Tweede Kamer over de stichting Defensiemusea (07-05-2012), geraadpleegd op 24-04-2013
- Over het restaureren van de schilderijen van Adolf Bock, geraadpleegd op 24-04-2013