De redactie heeft vier oud-studenten van professor Jaap R. Bruijn gevraagd om hun herinneringen aan zijn colleges eens op te halen. Blijkbaar waren die hoor- en werkcolleges erg interessant, want de meesten van hen volgden ze als oude stijl studenten meer dan één jaar. Hoe streng ging het er aan toe? Wat vonden zij van de kwaliteit van de colleges, hoe hard werkten ze zelf en wat weten ze nog van de uitjes en andere gebeurtenissen buiten de colleges om? Hun indrukken, lopend van 1968 tot 2000, vindt u hieronder.
Er was geen sprake van, zelfs niet in het roemruchte jaar 1968 toen ik mijn eerste colleges zeegeschiedenis ging volgen, dat de studenten meneer Bruijn met “Jaap” zouden aanspreken. De aanspreekvorm was formeel en ook wij werden met “U” aangesproken, maar dat betekende niet dat de sfeer tijdens de colleges daardoor getekend werd. Colleges die in zijn beginjaren door “meneer Bruijn “ op een – zo leek het wel – zoekende en bescheiden manier werden gegeven. Jaap was niet de spreker van de grote gebaren en de dramatische expressie, maar je leerde er veel, want de colleges waren grondig voorbereid en de onderwerpen zeer divers en elk jaar nieuw. En er kon altijd opeens een humoristische toets aangeslagen worden. Maar dan moest je wel opletten. Blijkbaar deed ik dat niet altijd, want toen ik nog eens in mijn oude collegedictaten keek, kwam ik de volgende krabbel van mijn medestudente Keetie Sluyterman tegen: “Het verbaast me dat Bruijn nog niet heeft gezegd: Als u niet oplet gaat u maar weg!”
Ik heb een jaar of vijf de colleges zeegeschiedenis gevolgd. Hoorcolleges gingen o.a. over de Nederlandse ontdekkingsreizen, de handel en oorlog ter zee in de 17e eeuw, de Engelse Marine in de 18e eeuw, de vloot van de Republiek in de 18e eeuw, het leven van de zeeman rond 1900 n.a.v. het journalistieke onderzoek van Brusse en over vele andere onderwerpen.
En dan waren er de werkcolleges. Zo was er in 1972 een werkcollege waarvoor de opdracht was : “Doorlezen van één van onderstaande gedrukte scheepsjournalen (negen stuks) op gegevens betreffende gedragsregels, werkzaamheden, verdiensten, voeding, geestelijke en medische voorzieningen en sterften”. Maar een werkcollege kon ook gehouden worden in het Amsterdams Stadsarchief. We deden daar in 1973-74 onderzoek naar de Walvisvaart in de jaren 1640 tot 1664. De resultaten daarvan werden verwerkt tot een verslag dat eventueel tot een artikel kon worden omgezet. Het werd ons overhandigd met de volgende aansporing: “Ik verzoek U dringend voor het kritisch lezen van het verslag enige goede uren uit te trekken. Indien het mogelijk is, zou publicatie als artikel voor ons onderzoek een goede afsluiting zijn. Lees het verslag dus ook met het oog hierop!” Het artikel kwam er.
Jaap organiseerde ook uitjes met zijn studenten. Naar de marine in Den Helder, bij voorkeur op dagen dat daar op het K.I.M. de ‘blauwe hap’ (rijsttafel) werd geserveerd. We bezochten daar Fort Erfprins en het Marinemuseum. Flip Bosscher was toentertijd directeur en hij – keurig in uniform als kapitein-luitenant ter zee – begroette ieder van ons in de houding en saluerend. Tot ons groepje behoorde ook Femme Gaastra, toen nog met lang haar en een Afghaanse schapenjas aan. Het contrast tussen beiden staat me nog helder voor ogen.
Of Jaap had vernomen dat er in Amsterdam een musical over het zeemansleven werd vertoond met liedjes van Harry Bannink. Weer eens iets anders en hij regelde de kaartjes. Zo was er elk jaar wel een of andere excursie. Soms eindigde dat met eten thuis bij Jaap en Elly in Oegstgeest.Kortom, Jaap probeerde in zijn colleges een combinatie tot stand te brengen van kwaliteit en goede sfeer. Om die reden, en omdat zeegeschiedenis mijn belangstelling had, ben ik bijna mijn hele studietijd zijn colleges blijven volgen.
Johan Knoester
oud-docent geschiedenis in het middelbaar onderwijs
Als ik het mij goed herinner was het in een collegezaal van de subfaculteit aan de Middelstegracht, waar ik in 1979 of 1980 mijn eerste hoorcollege zeegeschiedenis door professor dr. J.R. Bruijn bijwoonde. Er zouden nog vele colleges volgen, inclusief het werkcollege ‘Wijfje Lief’ waarin we de brieven van de 17e-eeuwse kapitein Eland Dubois aan zijn echtgenote analyseerden. Jaap wist mij, samen met Els van Eijck, al snel voor dit keuzevak te winnen. Er bleek meer te zijn dan de boeken van K. Norel over Varen en Vechten en Vermaas’ Geschiedenis van Scheveningen. De eerste indruk van ‘professor Bruijn’ was die van een ietwat schuchtere wetenschapper, maar wel een die met zijn inhoudelijke verhaal wist te overtuigen. Jaap liet ons kennismaken met de volle breedte van het aandachtsgebied en deed dit niet alleen in de collegezaal. Ik herinner mij excursies naar maritieme musea, mijn eerste vaartocht met een mijnenveger (Zeeuwse rijsttafel en Zeeziek!), zijn persoonlijke bemiddeling om vele van zijn studenten tegelijkertijd praktijkervaring op te laten doen en een extraatje te laten verdienen. Het op voorspraak van Jaap door Peter Diebels en mijzelf verrichte onderzoek naar VOC-wrakken was ongetwijfeld een van de beter betaalde studentenbaantjes. De bonus van een kleine collectie porselein uit de Oostindiëvaarder Geldermalsen ongeëvenaard. Maar Jaap kon ook streng zijn. Toen mijn doctoraalonderzoek niet vlot genoeg verliep, liet hij mij op niet mis te verstane wijze weten dat het hoog tijd werd dat ik een eerste concept in zou leveren: Aan het werk! En toen duidelijk werd dat ik na het behalen van het doctoraal examen mijn militaire dienst bij de Koninklijke Marine zou gaan verrichten om daarna aan te treden als beoogd directeur Marinemuseum (door Jaap en Els in gang gezet bij de afronding van het werkcollege ‘Wijfje Lief’) stelde Jaap een degelijk pakket leerstof voor het doctoraal examen samen, inclusief het 1200 pagina’s tellende Seemacht door Potter, Nimitz en Rohwer. Ik beschouw het nog steeds als een van mijn ‘finest moments’ dat ik als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis Jaap bij zijn afscheid als hoogleraar in 2003 namens al diens promovendi in het Groot Auditorium van het Academiegbouw mocht toespreken en hem het Liber Amicorum In het kielzog mocht aanbieden. Tijdens bijeenkomsten van de gezelschappen Het Aquarium en de Anchorites, maar ook privé, zien en spreken we elkaar geregeld. Ik vind het nog steeds eervol en plezierig dat ik mijn ‘oude’ hoogleraar zeegeschiedenis nu tot mijn kring van goede collega’s en vrienden mag rekenen.
Harry de Bles
directeur Marinemuseum Den Helder
Wanneer ik terugdenk aan de colleges die ik tussen 1982 en 1987 heb mogen volgen bij Jaap Bruijn, dan schieten vooral beelden voorbij van een bedachtzaam, tamelijk zacht sprekende man. Voor het houden van zijn verhaal had Jaap genoeg aan een beperkt aantal aantekeningen op papier en regelmatige blikken naar boven (het plafond van de collegezaal of misschien wel daar voorbij, richting Het Hogere). De informatieoverdracht was degelijk, de door Jaap gekozen onderwerpen waren zonder meer origineel en boeiend. VOC-schippers was er één. Ook maakten wij in 1986-1987, voor een gezamenlijk door hem als hoogleraar en mij als zijn student-assistent voorbereid college, gebruik van gegevens uit het Prize Papers archief van de High Court of Admiralty – dat voelde als pionieren! Onmiskenbaar speelde en speelt Jaap voor mij en mijn loopbaan in museumland en academische wereld een cruciale rol.
Joost C.A. Schokkenbroek
hoofdconservator wetenschapsprogramma’s Het Scheepvaartmuseum
hoogleraar maritieme geschiedenis en maritiem erfgoed, Vrije Universiteit
Na het voltooien van mijn HBO opleiding Geschiedenis in Rotterdam kon ik in 2000 doorstromen naar de Universiteit Leiden. Ik had nadrukkelijk gekozen voor de specialisatie Maritieme Geschiedenis, aangezien daar mijn interesse lag. Ik belandde dan ook snel bij de werkcolleges van professor J.R. Bruijn. De inhoud was gedegen, aantrekkelijk en gevariëerd. Archiefonderzoek kreeg een belangrijke plaats binnen de colleges. Dit was wat ik verwachtte van een universitaire opleiding Geschiedenis. Ik voelde me uitgedaagd. Daarnaast creëerde de heer Bruijn een vriendelijke en haast ‘huiselijke’ omgeving. De studenten van het werkcollege kregen zelfs een door zijn vrouw bereidde en thuis geserveerde ‘Captain’s Diner’ aangeboden. De lesstof beperkte zich niet alleen tot het archief en de collegebanken. Wat was het fantastisch toen we op zijn uitnodiging een dagje mee mochten varen met de Hr. Ms. Karel Doorman!
Ik had als voormalig student aan een Hogeschool verwacht op de Universiteit Leiden een nummer te zijn. Niets was minder waar. De heer Bruijn bleek een enthousiaste, gedegen en persoonlijk betrokken hoogleraar te zijn, die precies wist welke student waar het beste op zijn of haar plaats zou zijn. Hij regelde voor mij een stage in wat destijds het Visserijmuseum in Vlaardingen heette (nu Museum Vlaardingen). Dit resulteerde uiteindelijk in een vast dienstverband en inmiddels ben ik er sinds 2003 conservator in vaste dienst.
Ik kijk dan ook met veel plezier en genoegen terug op mijn Leidse studietijd.
Alex Poldervaart
conservator Museum Vlaardingen