Zaterdag 31 januari 2015 waren zo’n 120 geïnteresseerden in Harlingen aanwezig op een symposium over het maritieme verleden van die stad. De werkgroep Maritime Skiednis van de Fryske Akademy had dit met financiële ondersteuning van de gemeente Harlingen georganiseerd in de maritieme academie. Een passende locatie, want deze in 1818 opgerichte instelling is de op een na oudste zeevaartschool in ons land.
Een rode draad die door veel sprekers werd opgepakt, was het netwerk van de haven en van de Harlingers. Yme Kuiper, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, behandelde de handel in zeegezichten in deze havenstad in de jaren 1775-1821. In de 18e eeuwse kunsthandel was er duidelijk belangstelling voor maritieme onderwerpen, wat blijkt uit veilingscatalogi. Zowel schilders (Henricus Antonius en Nicolaas Baur en Pieter Itserts Portier) als collectioneurs (de familie Stijl) speelden in die kunsthandel een grote rol. Met de Amsterdamse kunstwereld waren hechte contacten.
Jeanine Otten, conservatrice van het Hannemahuis, maakte duidelijk welke rol de reders in de 19e eeuw in Harlingen speelden. Ze kwam met een indrukwekkende lijst van 120 namen, waaronder als belangrijkste Barend Visser en Pieter Rodenhuis. Deze ondernemers zorgden niet alleen voor werkgelegenheid aan de waterkant, maar namen ook allerlei initiatieven die de stad en haar inwoners ten goede kwamen, zoals de oprichting van een plaatselijke afdeling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. In deze mannenwereld was er toch ook een plek voor vrouwen. Er waren buitengewoon veel prostituées werkzaam in deze stad, en daarnaast verdienen de echtgenotes van reders en drie “zeehandelaressen” in zakelijk opzicht een eervolle vermelding. Het lijkt de moeite waard om dat eens nader te onderzoeken, gezien de nadruk die historica Els Kloek legt op de zwakke rechtspositie (handelingsonbekwaamheid) van vrouwen.
Thea Roodhuyzen, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, behandelde het belang van de Friese Admiraliteit voor de haven van Harlingen. Van 1646 tot 1795 was deze gewestelijke instelling namelijk in Harlingen gevestigd. Ze had in deze haven een eigen scheepswerf, kruithuis en andere gebouwen. Haar taak was het om de scheepvaart op de Waddenzee tot aan de Elbe en op de Rijn te beschermen, maar de financiëring hiervan was een groot probleem. Het belang van deze instelling voor Harlingen was daarom, zeker naast de zich hier in de 18e eeuw krachtig ontwikkelende koopvaardij, bescheiden.
Clé Lesger, economisch historicus aan de Universiteit van Amsterdam, plaatste Harlingen in een havennetwerk rondom de Zuiderzee. Havens functioneren volgens transportgeografen in een systeem, waarbij er onderling taakverdelingen en specialisaties kunnen ontstaan. Voor de rol van Harlingen analyseerde Lesger in- en uitvoergegevens uit de jaren 1654-1655. In die periode was de rol van Harlingen in het Zuiderzeenetwerk beperkt. Invoer kwam in de vorm van hout en graan vooral uit de Oostzee. Daar stond uitvoer van aardewerk, stenen en dakpannen, maar ook van wijn en specerijen naar Frankrijk tegenover.
Historisch-scheepsbouwer Gerald de Weerdt maakte bekend dat er grootse plannen zijn om rond de werf waar een replica van het schip van Willem Barentsz wordt gebouwd een toeristisch centrum te bouwen. Daar zal de “Nova Zembla Experience” worden uitgedragen, met speciale aandacht voor historische scheepsbouw en de Wadden- en Poolzee.
Aan het eind merkte de directeur van de Fryske Akademy, Hanno Brand, op dat de doelstelling van de Fryske Akademy – wetenschap aanbieden op een laagdrempelige manier – met dit symposium goed was gehaald. Het is de bedoeling om deze symposia voortaan jaarlijks te houden.