Op 30 september 2016 sprak Michiel van Groesen zijn oratie Een zee van mensen uit ter aanvaarding van het ambt hoogleraar Zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden.
Van Groesen, gepromoveerd op de reisverslagencollectie van de uitgever De Bry, doceerde voor zijn aanstelling in Leiden als universitair hoofddocent Vroegmoderne Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.
In zijn oratie benadrukte hij het belang van een cultuurhistorische benadering van de zeegeschiedenis, waarbij hij bovendien de wens uitsprak om meer internationale verbanden te leggen om het Nederlandse maritiem-historische onderzoek in een breder perspectief te plaatsen.
Suze Zijlstra sprak hem namens de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis over zijn ideeën over de toekomst van de maritieme geschiedenis in Nederland.
Waarom zeegeschiedenis?
In 2007 ontving ik een Dr. Ernst Crone Fellowship van Het Scheepvaartmuseum, dat waren eigenlijk mijn eerste actieve stappen in het maritieme veld. Ik was bijzonder onder de indruk van de brede belangstelling en de kennis van het maritieme verleden die hier in Nederland ook buiten de muren van de universiteit bestaan. Sindsdien heeft dat mijn ogen geopend voor de potentie van het maritieme onderzoek. Mijn onderzoek in de collectie van Het Scheepvaartmuseum is de aanzet geweest voor het boek waar ik de afgelopen jaren mee bezig ben geweest: Amsterdam’s Atlantic. Dit boek gaat over Nederlands-Brazilië, een van de belangrijkste onderwerpen van de Gouden Eeuw waar we in Nederland eigenlijk heel weinig vanaf weten. Ik denk dat dit onderzoek is dat ook voor mensen met maritieme belangstelling heel erg interessant kan zijn.
Na mijn fellowship ben ik gevraagd om lid te worden van het bestuur van de Linschoten-Vereeniging en enige tijd daarna werd ik gevraagd voorzitter te worden van deze vereniging, dat doe ik nu nog steeds met heel veel plezier. Ik heb ontzettend veel met reisverslagen gewerkt, zeker ook tijdens mijn proefschrift over de collectie van De Bry. Hierin staan alle canonieke Nederlandse reisverslagen, met name uit de periode van de voorcompagnieën en iets daarna. Eigenlijk heb ik dus heel veel te danken gehad aan de publicaties van die vereniging en dat maakt dat ik erg vereerd was dat ik gevraagd was als bestuurslid en daarna als voorzitter. De hoeveelheid manuscripten die worden aangeleverd is groot; we hebben nu uitgaven gepland tot het jaar 2022. Dit laat zien dat de interesse in zeegeschiedenis heel groot is. We zijn dan ook een vereniging met heel veel leden, wat te danken is aan het feit dat het Nederlandse reisverslag nog steeds erg tot de verbeelding spreekt. Ze worden veel gelezen en veel gebruikt. De reisverslagen die tegenwoordig uitkomen in de reeks zijn eigenlijk vrijwel uitsluitend verslagen van onbekende reizigers, maar die reisverslagen bieden elke keer opnieuw een nieuwe blik op de wereld.
Wat zou je willen dat mensen meenemen uit je oratie?
Zeegeschiedenis gaat hopelijk in de toekomst niet alleen over varen en vechten en varen en verdienen, maar ook over varen en vertellen en varen en verbeelden. Dat laatste is met name iets waar ik zelf veel onderzoek naar heb gedaan. Het zegt iets over de maritieme identiteit in Nederland en over de perceptie van mensen in de zeventiende eeuw, maar ook in andere tijdvakken: wat voor relatie hadden mensen tot de zee, en wat vonden ze van wat er gebeurde op zee? Natuurlijk zie je een dergelijke interesse al in musea, dus mijn oratie kan ook aanleiding geven om de banden met musea en Leidse erfgoedinstellingen zoals de Universiteitsbibliotheek, maar ook het Nationaal Archief, nog verder te verstevigen. Deze instellingen zijn heel natuurlijke partners voor ons.
Maritieme schilderkunst hoort bijvoorbeeld ook bij cultuurgeschiedenis van de zee, maar er zijn tegenwoordig maar heel weinig plekken waarvoor je hiervoor specifiek een opleiding kan krijgen, omdat opleidingen kunstgeschiedenis aan zeeschilderkunst eigenlijk heel weinig aandacht besteden. Om goed te begrijpen wat de schilderijen zijn en hoe ze in die tijd werden gewaardeerd moet je dat combineren met andere bronnen. Dat combineren van bronnen is denk ik heel belangrijk, en in dat opzicht zijn we wat betreft de universiteit van toegevoegde waarde omdat we juist met die geschreven bronnen veel doen.
Hoe zie je jouw rol als hoogleraar Zeegeschiedenis?
Ik geloof er erg in dat de hoogleraar Zeegeschiedenis inspirerend moet zijn, mijn onderzoek moet mensen op ideeën kunnen brengen. Het is belangrijk dat wij als professioneel historici aan de universiteit ons rekenschap geven van de enorme brede maritieme kennis die er is binnen en buiten universiteit. De vraag wordt dan urgent: wat is onze taak als historici aan de universiteit? Het is goed om te laten zien waarom we bepaalde dingen wel goed weten, waarom we ons dingen heel goed herinneren uit het maritieme verleden, en waarom er andere zwakke plekken zijn waarover we niet zoveel weten.
Dit zie je goed in mijn boek over Brazilië: we weten veel over zeehelden zoals Piet Hein. Maar in de Gouden Eeuw was iemand als Jan Lichthart enorm bekend. Hij was eigenlijk de belangrijkste admiraal van Nederlands-Brazilië. Dat we daar niets van weten dat is heel raar, want als je de kranten uit die tijd ziet of verslagen van reizigers zoals Joan Nieuhof of andere reizigers naar Brazilië, dan wordt die naam voortdurend genoemd. Hoe kan het dat we die naam niet meer herinneren? Wat is er misgegaan, waarom is hij vergeten? Dat zijn mechanismen die denk ik alleen door professionele historici kunnen worden blootgelegd. Dan gaat het dus niet alleen om de canonisering, maar ook wat er ergens in de loop van de tijd vergeten is geraakt. Waarom herinneren we het een wel en het andere niet?
Verder is het belangrijk om de Nederlandse zeegeschiedenis in een breder internationaal kader te plaatsen. Een vergelijking tussen de Nederlandse en Engelse maritieme geschiedenis zou bijvoorbeeld veel beter voor het voetlicht brengen wat er nou zo specifiek en eigen is aan juist dat Nederlandse maritieme verleden. Een ander potentieel bijzonder rijk onderwerp is de maritieme cartografie. Daar is natuurlijk al in musea onderzoek naar gedaan, maar als je dat in een wat groter wetenschappelijk internationaal vergelijkend verband doet kan je tot andere, nieuwe resultaten komen. Dat is denk ik ook de taak van de hoogleraar: om de lacunes en nieuwe benaderingen te laten zien en op die manier dus inspirerend te zijn.
Tot slot is het erg belangrijk dat je vanaf deze positie het best overzicht hebt over welke jonge mensen talentvol zijn en hoe je ze op de beste manier kunt opleiden zodat ze ook in de toekomst actief blijven in dit veld, hetzij aan de universiteit, hetzij in musea, hetzij anders als liefhebbers van maritieme geschiedenis. Dat is denk ik de belangrijkste taak voor de hoogleraar Zeegeschiedenis: zorgen dat er aanwas komt en blijft voor dit type onderzoek.
Wat kan je als hoogleraar, en wat kunnen wij als Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis, doen om jonge historici aan te spreken?
Alle historische verenigingen worstelen natuurlijk met het vraagstuk. Je moet eraan denken dat jongeren vooral geïnteresseerd zijn in het verleden als er connecties te maken zijn met het heden. Dat merk je aan de opleiding geschiedenis aan de universiteit heel goed. Je moet dus creatief zijn in je onderwijs en je begeleiding van studenten om hen de relevantie te laten zien van wat ze leren over het verleden. Hoe relevanter het lijkt, hoe meer belangstelling ze krijgen. Het is ontzettend ingewikkeld om dat te doen en dat is toch iets waar we ons bewust van moeten zijn, want op die manier trek je mensen aan, en hou je jonge mensen betrokken bij het onderzoek. Dat is ook iets om bij de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis over na te denken, in de programmering van lezingen bijvoorbeeld. Naast het gebruik van zaken als social media is dat de inhoudelijke manier om jongeren geïnteresseerd te krijgen. Maar jonge generaties hebben zo veel interessants waarin ze zich kunnen verdiepen, je hebt het rijk niet alleen. Dus mensen die echt belangstelling hebben voor maritieme geschiedenis die moet je koesteren.