Het jaar 2020 maakt een goede kans om herinnerd te worden als het Jaar van Corona. Dit virus zorgt voor grote beperkingen in onze bewegingsvrijheid. Dat kan leiden tot een jaar waarin de verkoop en het lezen van boeken een grote vlucht neemt, maar of dat gaat gebeuren staat nog te bezien. Lezen, ook van geschiedenisboeken, is niet meer zo populair als vroeger. Musea hebben de rol om ons verleden bekend te maken en betekenis te geven voor een belangrijk deel overgenomen. Maar de beperkte bewegingsvrijheid van bezoekers maakt 2020 ook voor hen tot een moeilijk jaar. En helaas komt daar nog bij dat de collectieve belangenbehartiger van Nederlandse musea, de Museumvereniging, een verdeelde aanhang heeft. De kleine musea vinden dat sponsors en subsidiegevers teveel gericht zijn op grote musea. Dat de nood hoog is blijkt uit een recente enquête van de vereniging: maar liefst honderd musea menen dat ze 2021 niet zullen halen.
Hoe gaat het bij onze Oosterburen? Er zijn meer overeenkomsten dan verschillen. De grote musea – het Deutsches Schiffahrtsmuseum in Bremerhaven, het Internationales Maritimes Museum in Hamburg en het Marinemuseum in Wilhelmshaven – bepalen grotendeels het maritiem-historische beeld. Kleine maritieme musea – zoals in Haren-an-Ems, Rhauderfehn, Carolinensiel en Husum – voeren een moeizame strijd om rond te komen en voldoende bezoekers te trekken, maar ze kunnen steunen op een trouwe en actieve aanhang uit de omgeving die trots is op het maritieme verleden van de eigen streek. Die eigen streek krijgt dan ook ruim aandacht.
Er is echter één museum dat een andere koers vaart en één specifiek deel van zeegeschiedenis behandelt. In het Kehdinger Küstenschiffahrts-Museum in Wischhafen, aan de linkeroever van de Elbe ten noorden van Stade, is kustvaart het centrale thema. Die gedurfde koers blijkt inmiddels een succes. In 1994 werd het museum gesticht door twaalf enthousiastelingen, nadat de eigenaar van een oud graanpakhuis dit als onderdak voor een museum beschikbaar had gesteld. De plaatselijke overheid steunde dit streven om de voormalige schippershaven op de kaart te zetten maar mondjesmaat, maar de achterban groeide gestaag tot zo’n 360 leden. En ook niet onbelangrijk: de grote Blohm und Voss werf in Hamburg bleek bereid om het museum gratis te steunen met praktische werkzaamheden.
Er is hard gewerkt om het pakhuis te maken tot een plek waar tentoonstellingen kunnen worden gehouden en het in 2002 aangekochte museumschip Iris-Jörg vrij van roest te maken en weer goed in de verf te zetten. De coaster of “Kümo”, een afkorting voor Küstenmotorschiff, ziet er tegenwoordig weer net zo nieuw uit als in het bouwjaar 1956. En recent hebben de vrijwilligers een bijzondere laad- en lostoren die voor het laden en lossen bij het pakhuis werd gebruikt ook in oude glorie hersteld.
Wischhafen is een uitstekende haven om het kustvaartverleden op te roepen. In een buitenhaven van Hamburg of Bremen zou het museumschip van zo’n 400 ton totaal in het niets verdwijnen tussen grote tienduizendtonners, maar in deze omgeving valt het meteen op en is het ook het grootste schip. Voor zulke kleine havens waren schepen als de Iris-Jörg gebouwd.
IJzeren kustvaarders met gloeikop- of dieselmotoren verdrongen rond 1920 zeilende scheepstypen als Nederlandse koffen, smakken en galjoten en Duitse evers. In grootte waren ze meestal zo’n 250 tot 500 ton groot, en daarmee konden ze net als die zeilende kustvaarders ver landinwaarts op rivieren en kanalen varen. Keulen was voor hen makkelijk bereikbaar, maar ook kleine havens rond de Noord- en Oostzee en langs de Atlantische kust.
De komst van zo’n schip in die kleine havens was een gebeurtenis en de bemanning stond vanzelf in de belangstelling, soms ook van de plaatselijke krant. Vaak werd ze uitgenodigd voor iets naar eigen keuze: een bezoek aan de kerk, een bingoavond, de kroeg, of een partijtje voetbal. Maar ook zakelijk konden bemanningen van kustvaarders iets voor de mensen in kleine kustdorpen betekenen. Wilde iemand iets kopen dat niet vlot via de plaatselijke of regionale winkelketen te krijgen was, dan kon het wel bij de bemanning besteld worden. Een platenspeler met platencollectie bijvoorbeeld, of iets groters en exclusievers.
Een ander kenmerk van de kustvaart was de betrokkenheid van de families van de zeevarenden. Bij een tewaterlating van een nieuw schip was die er duidelijk bij aanwezig en het was niet ongebruikelijk dat familieleden, vrienden en bekenden financieel deelnamen in een rederij. Het gezin van de kapitein voer gewoonlijk in de vakanties mee. Tot lang na de Tweede Wereldoorlog was het aan de wal niet de gewoonte om op vakantie te gaan, laat staan naar het buitenland, en dit meevaren van gezins- en familieleden was toen iets bijzonders. Met beeldmateriaal komt dit aspect van de kustvaart in het museum duidelijk aan bod.
De maritieme wereld is per definitie internationaal. De kustvaartgeschiedenis van Noord-Duitsland – en ook van Wischhafen – is nauw verbonden met de scheepswerven in Noord-Nederland, vooral die langs het Winschoterdiep. Qua technische kennis liep men daar wat voorop en ook konden daar relatief grote coasters worden gebouwd. Helaas kwam in de jaren zeventig aan het varen met dit type schepen een einde. De markt wilde grotere schepen. Een kustvaarder was eerst een schip van zo’n 500 ton en bedoeld voor de Kleine Handelsvaart, later verviel de tonnenmaat en was een maximale lengte van 100 meter bepalend, en uiteindelijk verviel het begrip Kleine Handelsvaart en was een grootte van 1800 ton toegestaan. Aanmeren in kleine havens was daarmee niet meer mogelijk. In het museum brengt een documentairefilm deze verandering duidelijk in beeld.
Het museum in Wischhafen is elk jaar van Pasen tot november geopend en ontvangt in die tijd jaarlijks zo’n drieduizend bezoekers. Qua omgeving lijkt de streek rondom Wischhafen erg op de Groningse Veenkoloniën. Misschien zou het een goed idee zijn voor de museums in Wischhafen, Veendam en Pekela om de onderlinge contacten aan te halen en bijvoorbeeld hun wisselexposities op elkaar af te stemmen en tweetalig in te richten. Daar zou ieder baat bij kunnen hebben.
Website www.kuestenschiffahrtsmuseum.de
De documentairefilm “Die letzten Kümos. Im Fahrwasser zwischen Elbe und Dänemark“; © 2013 Cornelius Müller, Hamburg, is te bestellen via de museumwinkel.