Na twee bijzondere Corona-jaren is museumbezoek op de oude manier weer mogelijk. In Museum Kapiteinshuis Pekela is dit jaar de draad weer opgepakt van het verhaal van de tentoonstelling “Voortvarende vrouwen”, die in 2019 in het Veenkoloniaal Museum in Veendam werd getoond. Nu staan de kapiteins zelf centraal, aan de hand van bruiklenen van particulieren, van het Hannemahuis in Harlingen en van eigen objecten uit het museum. Celine Vister, conservator van het Veenkoloniaal Museum en van het Kapiteinshuis, heeft met veel oog voor details vier kapiteins uit de negentiende eeuw, de glorietijd van de Veenkoloniale zeevaart, tot onderwerp van de tentoonstelling gemaakt: Tonnis Aaldrik Koster, Derk Franken, Berend Gerrits Ebling en Berend Boekel Höster.
Een kaart van de vaargebieden in Europa laat duidelijk zien hoe verschillend de bestemmingen waren die deze kapiteins kozen. Koster en Ebling gaven de voorkeur aan reizen naar Groot-Brittannië en de Oostzee, terwijl Franken vooral op de Baltische staten voer en Höster ’s zomers naar Groot-Brittannië voer en in de winter naar de Middellandse Zee. Dat bepaalde de manier waarop ze hun gezinsleven konden invullen. Het water in de Oostzee is minder zout dan dat van de Noordzee, waardoor het ’s winters sneller bevriest en langer onbevaarbaar blijft. Wie vóór de winter genoeg verdiend had, kon rond november het schip opleggen en tot de lente thuis genieten van het sociale leven. Voor anderen was er geen andere keus dan door te blijven varen in warmere vaargebieden. De vaart op Scandinavië was hoofdzakelijk houtvaart. In die branche was Houthandel Hubert Jans & Co. te Harlingen, opgericht in 1780, een belangrijke rederij.
Gezinsleden voeren vaak mee. De gezelligheid aan boord wordt duidelijk gemaakt met een speeldoos van kapitein Franken. Op verzoek kun je daarop twaalf verschillende melodieën horen. Dat het contact met het thuisfront belangrijk was, blijkt ook uit de schilderijen en foto’s die de kapiteins van hun schepen en van zichzelf in het buitenland lieten maken. Haarscherp is de Ambrotypie foto van kapitein Koster, rond 1860 waarschijnlijk in Engeland gemaakt, een wat goedkoper en kwetsbaarder type foto dan de Daguerreotypie. Status was erg belangrijk, dat blijkt uit de met goudkleurige inkt ingekleurde gouden ketting van de kapitein. De band tussen de gezinsleden blijkt vooral uit brieven. In de tentoonstelling is daarvoor weinig ruimte, maar het museum is bezig om de inhoud ervan te digitaliseren en voor een breed publiek toegankelijk te maken.
De vier kapiteins waren allen lid van een zeemanscollege. Dat was er meestal een uit de Veenkoloniën, maar kon er ook een uit Holland zijn. Kapitein Höster was tegelijk lid van maar liefst drie zeemanscolleges: een te Veendam, een in Wildervank en een in Dordrecht. De namen geven duidelijk aan wat de zeemanscolleges wilden uitdragen: Trouw (Oude Pekela) en Voorzorg (Nieuwe Pekela). Het waren belangrijke particuliere instellingen die probeerden om kansarme jongens van een zeemansuitrusting te voorzien en zich ook met verzekeringen voor zeelieden en uitkeringen voor weduwen bezighielden.
De schepen waren houten zeilschepen, qua type variërend van schoenerkoffen en schoeners tot brikken en barken, niet groter dan zo’n 370 ton. In de loop van de negentiende eeuw werden de schepen steeds groter, zodat ze op den duur niet meer voor de winter opgelegd konden worden in een thuishaven als Pekela of Veendam, maar moesten uitwijken naar een haven als Harlingen of een buitenhaven van Amsterdam of Rotterdam. De levensloop van de schepen is terug te vinden op de website van Stichting Marhisdata ( https://www.marhisdata.nl/zoeken&s=schip ).
Een tentoonstelling als deze roept allerlei vragen op. Van kapitein Koster wordt het diploma getoond dat hij op 9 april 1857 op het Gymnasium voor Wis- en Zeevaartkunde in Veendam heeft gehaald, een zeevaartschool die in 1879 werd opgeheven en waarvan het archief verloren is gegaan. Hoe kwamen de andere kapiteins aan hun bevoegdheid en kennis? Wat deden ze na hun zeemansloopbaan, gingen ze als daadkrachtige mannen die veel van de wereld hadden gezien in de politiek? Dat zou uitgezocht kunnen worden. En nog even iets meer over politiek. Hoe kon het dat er in de gemeentes Oude en Nieuwe Pekela twee totaal verschillende culturen ontstonden, een maritiem georiënteerde die allerlei collectieve waarden en harmonie benadrukte en een revolutionaire die klassenstrijd centraal stelde? Bestond er tegelijk een strijdbaar Rood Pekela naast een maritiem, op cohesie gericht Pekela? Dat revolutionaire element in de Veenkoloniale geschiedenis is de kern van het boek De Graanrepubliek van Frank Westerman, een boek dat ik, afkomstig uit een varende familie, nooit heb begrepen. Het combineren van die twee rode draden in de Groninger geschiedenis kan een boeiende nieuwe tentoonstelling opleveren. Ook voor de Friese geschiedenis is het tijdsbeeld van de jaren rondom 1900 met zo’n combinatie boeiend en completer dan wanneer het alleen wordt bekeken vanuit maritieme – of arbeidersgeschiedenis.
De website van het museum is https://www.kapiteinshuis.nl/